De meeste vluchtelingen zijn uit het grote Antwerpen gekomen. Nu past een grote stadsmens niet bij de plattelandsbewoner, al komt hij uit dezelfde provincie. En te minder als hij uit de achterbuurten komt. Hoe zou dan niet het verschil met de Belgen in het oog springen. Men leeft op de dorpen en de gehuchten min of meer vertrouwd met elkaar, en weinig ontsnapt aan de wederkerige waarneming. Mede daardoor blijkt het grote verschil in levenstoon tussen ons Protestantse Noorden en het Katholieke Zuiden. Hier eenvoud van levenswijze, in voeding, in voeding vooral, maar preciesheid inzake de kleding en woning, wat de huiselijkheid bijzonder bevorderd heeft. Hoe heel anders de Antwerpenaar. Gewend aan lekker eten bekommert hij zich blijkbaar minder om netheid en zindelijkheid van kleding, en woning vooral. Onze vrouwen hebben altijd werk in huis om het er rein en gezellig te maken en leven binnenskamers.
De Belgischen zijn het niet gewend. Vandaar hun leven buiten op straat, in danshuizen en cafés. Het hoort bij hun leven ’s avonds met de man niet thuis te zijn. Wij voor ons zouden het een ramp achten zo onze arbeiders en burgers de levenstoon onzer zuidelijke buren overnamen. Wij wensten dat zij van ons de grote eenvoud, de huiselijkheid en wat deugden we meer bezitten, overnamen.