Wij hebben elk twee dekens en een stooizak die van den killen gescheiden is door een planken vloer die op de koude aarde rust, en die nu gansch doortrokken en vochtig is. Waar wij slapen zijn groote loodsen of barakken, waarin plaats is voor 270 à 300 man. Voor eene winter uitrusting zijn die loodsen heel slecht voorzien. Er is geen enkel stoof in. Tusschen het dak en de muren (alles van hout gemaakt) is er op sommige plaatsen ruimte van meer dan 5 centimeters waardoor de koude wind geweldig blaast. Het dak is bijna gansch plat, met een weinig helling, het bestaat uit geklikt planken, die gedekt zijn met zwart grijs papier. Binnen is er in ’t geheel geene warmte in, ’s nachts zou men er in bevriezen en ’t ergste van al, er [is] geen enkele loods waar het niet door regent.