’s Vrijdags, in den nacht van 31 Juli, hadden de klokken van alle torens in Belgie storm geluid, als in de tijden der oude Gemeenten. De groote klok, Carolus, bromde een uur lang, hoog in den hemel, boven het donkere Antwerpen en alle klokken van alle kerken, ver en bij in de stad, beantwoordden de zware en sombere stem die nu den nood verkondde. Tusschen twee fakkeldragers, in den rooden gloed hunner brandende toortsen, had een politie-officier, op de pui voor het stadhuis, het bevel tot de algemeene mobilisatie afgelezen. De nachtelijke straten zagen zwart van ’t krielende volk dat rondliep in groote opgewondenheid. De politie-agenten gingen van deur tot deur en riepen overal: “Met of zonder brief eenieder moet zijn depot vervoegen”—Want er was haast bij en alle soldaten konnen niet regelmatig aan huis verwittigd worden.